donderdag 9 juli 2015

Kennis over alledaags bewegen bereikt planologen niet

Geschreven op Netwerk in Beweging: 21 mei 2015
Bovenstaande titel is een van de conclusies uit het recente onderzoek ‘Gezond Opgroeien, weten wat werkt’ (mei 2015) van de Jonge Gezondheidsraad (JongGR). Liever zou ik zeggen: kennis over alledaagse beweging bereikt nog niet alle planologen.
‘Hoe kunnen we kennis inzetten om jongeren in Nederland gezonder te laten opgroeien?’ Dat is de vraag die de speciaal ingestelde commissie van leden van JongGR (het netwerk van jonge wetenschappers van de Gezondheidsraad) zich stelde. Vindt de wetenschappelijke kennis haar weg naar beleid rondom gezond opgroeien? Vier casussen vormen de basis voor dit onderzoek. Bij het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB) trekt de casus ‘In beweging’ direct onze aandacht. Er is nog een hele wereld te winnen op het punt van alledaags bewegen via spelen, lopen en fietsen, constateert de commissie.
Zelf schrik ik er opnieuw van als ik lees dat minder dan een zesde van de kinderen zelfstandig naar school komt, terwijl ze bijna allemaal op loop- of fietsafstand van school wonen. Een derde van de kinderen wordt met de auto of per openbaar vervoer naar school gebracht, zo lees ik in het onderzoek.
Het ontbreekt niet aan de kennis over hoe je verkeersruimte veilig voor kinderen kunt inrichten. Ook, concludeert de commissie, blijkt uit onderzoek in Nederland dat de nabijheid van parken en goed onderhoud van de omgeving positief geassocieerd wordt met fietsen of lopen naar school (p.22). Bovendien, wat goed is voor kinderen is goed voor ons allemaal. Ook kennis die de laatste jaren is opgedaan over het belang van uitdagende en door kinderen gewaardeerde schoolpleinen en speeltuinen en de inrichting van een buurt met daarin voldoende (informele) speelplekken komt zelden terecht op het bureau van de planoloog die een buurt inricht, stelt de commissie. Het verbinden van doelstellingen voor volksgezondheid aan het beleidsdomein ruimtelijke ordening is nog niet vanzelfsprekend (p.22).
Maar waarom wordt die kennis dan nog onvoldoende benut of toegepast? Dat vraag ik me af. De commissie zoekt een oorzaak in het ontbreken van wettelijke aspecten. Gemeenten zijn weliswaar verplicht aan goede ruimtelijke ordening te doen, maar wat dat precies inhoudt is niet op alle (gezondheids)aspecten wettelijk vastgelegd. Planologen houden rekening met een veelheid aan factoren, zoals vierkante meters en functies van een bouwopdracht, bouw- en milieunormen, een esthetisch resultaat, bereikbaarheid en natuurlijk de kosten. Gezondheid speelt nauwelijks een rol bij de afwegingen in keuzes in de ruimtelijke ordening (p.22).  
Een oplossingsrichting die de commissie benoemd, is de beleidsdomeinen jeugd (inclusief sport en spelen) en volksgezondheid  een expliciete en formele rol te geven in het proces van ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld bij het opstellen van structuurvisies of bestemmingsplannen. Richtlijnen voor gemeenten waarin duidelijker wordt vastgelegd wat een ‘goede’ ruimtelijke ordening inhoudt, zouden daarbij kunnen helpen. Beweegvriendelijkheid en gezondheid zou kunnen worden opgenomen in de lijst van relevante factoren in de ruimtelijke ordening (p.22).
Ik denk niet dat we het moeten zoeken in formeel vastgelegde wettelijke kaders of regels. Planologen en andere ruimtelijke ordenaars zoals stedenbouwkundigen en ontwerpers van de openbare ruimte moeten al met ontzettend veel normen en richtlijnen rekening houden. Met de invoering van de Omgevingswet wordt daarom landelijk juist ingezet op een vermindering van die regeldruk, zodat gemeenten en provincies meer vrijheid krijgen. Volgens mij moeten we de ruimtelijke ordenaars er eerst van bewust maken dat zij met hun inrichtingsplannen alledaags bewegen en daarmee gezondheid kunnen beïnvloeden. Vervolgens verleiden en overtuigen we ze met de juiste argumenten waarom het belangrijk is dat ook zij gezondheid en beweegvriendelijkheid als een logisch onderdeel van hun werk zien. En dat doen we niet met normen en regelgeving. Hoe lang wordt al niet tevergeefs geprobeerd om bijvoorbeeld de 3% norm voor speelruimte wettelijk vast te leggen?
In het rapport geeft de commissie ook een aantal concrete inrichtingsoplossingen in de vorm van kansrijke maatregelen, zoals meer, leukere en uitdagende speelplekken en langzaam verkeer en verkeersluwe oversteekplekken. In de gemeentelijke praktijk horen wij wel eens dat een verkeerskundige met de herinrichting van een weg aan de slag gaat en zich niet realiseert dat deze weg de route naar de school om de hoek zou kunnen zijn. Daarnaast is een veilige route alleen niet voldoende om kinderen te stimuleren te lopen of te fietsen. Naast de fysieke voorziening, de hardware, is ook software nodig. Ouders en leerkrachten kunnen kinderen stimuleren om lopend of fietsend naar school te gaan. Maar leerkrachten kunnen ook ouders aanmoedigen hun kroost lopend of fietsend naar school te brengen. Denk maar aan de ludieke poster van Loesje met de tekst ‘Fileproblemen rondom school opgelost. Ouders bekeken hun kinderen nog eens goed, hé, er zitten ook voetjes onder!’ .
In de slotbeschouwing stelt de commissie dat ‘het afstemmen van overheidsbeleid op verschillende niveaus en beleidsterreinen nodig is om te voorkomen dat gezondheidsaspecten, die op gespannen voet staan met andere beleidsprioriteiten, vergeten worden’ (p.24). Dat onderschrijf ik volledig, maar dat afstemmen is makkelijker gezegd dan gedaan. Een planproces voor de herinrichting van een buurt of de nieuwbouw van een wijk is niet vergelijkbaar met projecten in de wereld van sport, bewegen en gezondheid. De vraag die we dikwijls krijgen van gemeenten is, hoe doen we dat dan?
In de afgelopen jaren heeft NISB veel geleerd uit de gemeentelijke praktijk. Zo mochten we bij negen pilotgemeenten beweegvriendelijke omgeving meekijken en -denken over inrichtingsvraagstukken en processen om te komen tot een beweegvriendelijke omgeving. Het geleerde hebben we gebundeld in de Reisgids Beweegvriendelijke Omgeving. Om gemeenten op weg te helpen, hebben we een stappenplan ontwikkeld met daaraan gekoppeld concrete instrumenten en inspirerende voorbeelden. En om ontwerpers te verleiden om beweeginclusief te ontwerpen, heeft NISB samen met TNO Ontwerpprincipes voor een beweegvriendelijke omgeving samengesteld.
Met deze kennis is het voor gemeenten mogelijk om aan de slag te gaan met die gezonde leefomgeving. We inspireren gemeenten graag en helpen ze op weg in de vorm van een inspiratiesessie, lezing of workshop. Om het gesprek op gang te brengen, om de juiste mensen aan tafel te krijgen en om elkaars belangen en de meerwaarde van een beweegvriendelijke omgeving te verkennen. Want dat proces moet ‘tussen de neuzen’ plaatsvinden, niet door het toepassen van normen en regeltjes.
En zijn er wellicht gemeenten die de beleidsdomeinen al wel weten te verbinden? Jazeker, neem eens een kijkje in op onze website www.nisb.nl/ruimtevoorbewegen.
Maartje Kunen
Adviseur Beweegruimte, Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen
Maartje.kunen@nisb.nl

Geen opmerkingen:

Een reactie posten